Het scheppingsverhaal volgens Amilius
In den beginne was er slechts de Ene Kracht. Een veld van leven, licht en bewustzijn dat alles omvatte: energie, ruimte en tijd. Ik was in Hem, zoals wij allen in Hem waren, want wij waren niet los, maar vonken uit dezelfde Bron. Het grote IK BEN was alles en overal.
Toen rees er in de Ene een verlangen: het verlangen naar gezelschap, naar de vreugde van ontmoeting. En uit die beweging werden wij geboren — zielen, delen van Hemzelf. We waren talloos, stralend en vrij, en samen aanschouwden we de ontplooiing van de schepping.
Wij waren getuigen toen de sterren werden gezongen in het bestaan, toen het water trilde van de eerste tonen van leven. De aarde vormde zich, eerst leeg, toen rijk, tot zij een plaats werd die bewoond kon worden.
Aangetrokken door dit nieuwe domein begonnen wij, de zielen, te spelen met de vormen. We traden de materie in en weer uit. We bestuurden de lichamen van dieren, we gaven gestalte aan gedachten en zagen hoe zij werkelijkheid werden. Wat wij dachten, dat werden wij.
Maar in ons spel lag ook onze val. Velen van ons raakten verstrikt in de schepping van eigen vormen, los van de Bron. We wilden onze eigen makers zijn, en zo verloren we de herinnering aan waar we vandaan kwamen. Monstruositeiten ontstonden uit deze drang: mengvormen van mens en dier, wezens van mythe en legende. Niet voortgebracht door de Ene, maar door ons eigen misbruik van scheppingskracht.
Zo ontstond de sluier van vergetelheid. Wij raakten verstrikt in geslacht, in polariteit, in begeerte. Het mannelijke en het vrouwelijke scheidden zich en verloren hun eenheid. Langzaam doofde in velen het besef van de goddelijke verbondenheid.
Ik zag dit gebeuren. Ik zag hoe mijn broeders en zusters verdwaalden in de materie en niet langer de weg terugvonden. En toen wist ik dat ik mij moest aanbieden. Ik nam de taak op mij om als eerste volledig mens te worden — een wezen van vlees en bloed — en zo een weg te banen terug naar de Bron.
Ik werd Adam genoemd. Aan mijn zijde werd Eva geschapen, beeld van het vrouwelijke, spiegel van evenwicht. Samen vertegenwoordigden wij de vijf rassen, de wortels van de mensheid. In ons leefde de balans van het positieve en het negatieve, het mannelijke en het vrouwelijke, het scheppende en het ontvangende.
De Hof van Eden was geen enkele plaats maar vijf poorten op aarde — de geboorteplaatsen van de vijf wortelrassen. Elk ras droeg een eigen zintuig, een kracht die de mens moest leren beheersen om terug te keren tot geestelijke volmaaktheid:
-
Het Gele Ras in de Gobiwoestijn droeg het geschenk van het gehoor. Zij leerden luisteren naar de trilling van de schepping.
-
Het Witte Ras in de Karpaten, Iran en de Kaukasus ontving het zicht. Zij leerden de werkelijkheid te doorgronden met ogen van licht.
-
Het Bruine Ras in Lemurië en de Andes droeg de gave van de reuk. Zij herkenden het wezen van dingen door hun adem, hun geur.
-
Het Rode Ras in Amerika en de Atlantische regio leefde met het vermogen van gevoel en emotie. Zij droegen de kracht van het hart.
-
Het Zwarte Ras in West-Afrika en Soedan kreeg het zintuig van de bevrediging van de begeerten. Zij moesten leren de driften te verheffen tot geestelijke vreugde.
Deze vijf wortels waren als vijf tuinen van Eden, verspreid over de aarde. Elk ras droeg een sleutel, maar de sleutels moesten worden geheeld en overstegen. Want pas wanneer gehoor, zicht, reuk, gevoel en begeerte tot één harmonie samensmelten, herinnert de mens zich zijn ware oorsprong.
Zo begon onze weg: niet als straf, maar als leerschool. Een reis terug naar de Eenheid, om te leren wat het betekent schepper te zijn — niet uit eigen wil, maar in samenspel met de Ene Kracht waaruit wij allen voortkomen.